EEN BROMVLIEG IN KOPENHAGEN
een rekensom die het verstand te boven gaat
Je hebt zes mensen. Vijf van hen werken samen aan dezelfde taak en zetten zich ieder voor 60% in. De zesde persoon bezit op zich niet meer kracht dan elk van die andere vijf, maar zet zich voor 100 % in. De vraag is nu: wie zal het meeste bereiken, die ene persoon die zich volledig inzet of die groep van vijf personen waarvan elk persoon zich slechts voor 60% inzet?
Deze vraag stamt van de Deense filosoof Søren Kierkegaard. Zijn antwoord is even controversieel als verrassend: ‘Alle verstandige mensen zullen vinden dat de groep het meest zal bereiken, ik houd het evenwel op de enkeling, want een hoog totaal van gedeeltelijke inzetten is iets volkomen anders dan alles inzetten. Alles inzetten is iets waar wijding van uitgaat, dat is geest – al het andere is menselijk geknoei.’
Søren Kierkegaard komt uit een beschaafd en christelijk milieu. Hij is in 1813 in Kopenhagen geboren als jongste van zeven kinderen en is van kindsbeen af somber, depressief en droefgeestig, alsof hij al weet wat hem te wachten staat: zijn moeder sterft op zeer jonge leeftijd en vijf van zijn broers en zussen halen de 33 niet. Op zijn zeventiende begint Kierkegaard aan een studie theologie, maar hij staat vooral bekend als kroegloper en nietsnut. Acht jaar later vindt ‘de grote omwenteling’ plaats: Kierkegaard keert zich rigoureus af van de christelijke kerk die volgens hem burgerlijk en oppervlakkig is. Hij zal de rest van zijn leven één van de felste tegenstanders van de kerk blijven, maar tegelijkertijd profileert hij zichzelf uitdrukkelijk als toegewijd christen.
Geïnspireerd door dit sterke geloof begint Kierkegaard dan toch eindelijk serieus te studeren. In eerste instantie switcht hij van de theologie naar de filosofie, maar als ook zijn vader sterft, pakt hij – als een soort eerbetoon - ook zijn studie theologie weer ernstig op. Voor het eerst in zijn leven loopt alles op rolletjes. Hij haalt zijn bul in de theologie, verlooft zich met zijn grote liefde: de negen jaar jongere Regine Olsen en in 1841 schrijft hij zijn wetenschappelijke proeve van bekwaamheid, getiteld ‘Over het begrip ironie, met voortdurende verwijzing naar Socrates’, die zeer positief wordt ontvangen. Niets lijkt een glansrijke toekomst als geleerd en geëerd burger van Kopenhagen nog in de weg te staan. Kierkegaard heeft het voor het kiezen: als hij zijn aversie tegen de kerk opzij weet te zetten zou hij predikant kunnen worden, maar hij kan ook kiezen voor een carrière als academicus. Zijn mooie jonge verloofde van wie hij onmetelijk zegt te houden, is net zo dol op hem als hij op haar, en ze maken serieuze plannen om te gaan trouwen.
Kierkegaard kiest echter anders: hij verbreekt zijn verloving zonder opgaaf van reden, trekt zich terug uit de maatschappij en leidt de rest van zijn leven een teruggetrokken schrijversbestaan. Als hij tien jaar later op 42-jarige leeftijd overlijdt, laat hij, naast ontelbaar veel essays, preken en dagboeken, in totaal meer dan dertig boeken na. Zijn ex-verloofde Regine Olsen is zijn enige erfgenaam. Zij wil echter niks meer van hem hebben.
paradox
Niet alleen Kierkegaards leven, ook zijn filosofie zit weinig coherent in elkaar. Hij noemt zichzelf een anti-filosoof, wat logisch is omdat hij alle boekenwijsheid verafschuwt, toch schreef hij zelf zeer abstract en zeer uitdrukkelijk met een filosofische intentie. Ook blijkt hij zelf een theoreticus pur sang te zijn; zo schreef hij een schitterende lofrede op het huwelijk maar achtte hij zichzelf niet tot een huwelijk in staat.
Binnen de academische filosofie geldt Kierkegaard als één van de grondleggers van het existentialisme, maar voor minder welwillende lezers kunnen zijn boeken gemakkelijk worden afgedaan als een persoonlijke uitlaatklep van zijn psychische conflicten of als een uitbarsting van obscuur irrationalisme, hooguit als een dichterlijke maar barokke maskerade, totaal gefragmentariseerd en zonder enige rode draad.
zijn tijd ver vooruit
Wat een heldere en eenduidige interpretatie van Kierkegaards werk er niet eenvoudiger op maakt is dat zijn boeken lang niet allemaal onder eigen naam zijn geschreven. Meer dan de helft ervan zijn onder een pseudoniem gepubliceerd: Johannes de Silentio, Johannes Climacus, Victor Eremita, Hilarius Bogbinder, Anti-Climacus, Frater Taciturnus, Vigilius Haufniensis, Constantin Constantius. En zo zijn er nog meer.
Interessant is dat dit niet zomaar willekeurige namen zijn, maar zorgvuldig uitgedachte heteroniemen: fictieve schrijverspersoonlijkheden die allen een heel eigen schrijfstijl hanteren en zeer verschillende visies hebben op de wereld en op het leven en die bovendien niet zelden met elkaar in discussie gaan.
Voor wie niet helemaal in deze materie thuis is: het verschil tussen pseudoniem en heteroniem kan nog het best zo worden samengevat: een pseudoniem is ‘een andere naam voor het eigen ik’ en een heteroniem is ‘een eigen naam voor een ander ik’. Met dit gebruik van heteroniemen was Kierkegaard zijn tijd ver vooruit. Meer dan een halve eeuw later zou de Portugese dichter Pessoa met het gebruik van verschillende heteroniemen veel meer furore maken.
Iets vertellen over Kierkegaards filosofie is een hachelijke onderneming. Kierkegaard lijkt namelijk niet begrepen of samengevat te willen worden. Alles in zijn filosofie verzet zich tegen eenduidigheid en objectiviteit en in bijna al zijn geschriften tracht hij iedere poging tot een analyse van zijn werk in de kiem te smoren. In ‘Wijsgerige kruimels’ spreekt hij de wens uit dat geen ‘lawaaiierige herrieschopper’ zijn werk komt verstoren. In ‘Vrees en beven’ laat hij weten dat hij huivert voor de mogelijkheid dat ‘een of andere ijverige registrator hem in paragrafen zal versnipperen' en schrijft hij dat zijn oeuvre gelezen moet worden als een onafgebroken poging om te ontsnappen aan de systematische plundering door ‘die roversbende van docenten’.
Gewoon van afblijven, zo zou je denken, maar het liet me niet los: hoe kan iemand die zo modern, intelligent en vernieuwend is het christendom zo hartstochtelijk omhelzen? Ik was niet alleen geïntrigeerd, ik voelde me ook uitgedaagd. Al was het maar om zinnen als deze:
‘Als mijn experiment ook maar een beetje indruk op je heeft gemaakt,’ schrijft Kierkegaard aan het eind van zijn leven over zijn talrijke boeken, ‘dan moet je het gevoel hebben gekregen als van een tamme gans die hulpeloos met zijn vleugels fladdert terwijl er een wilde gans over zijn hoofd vliegt.’
Wie dit soort uitspraken serieus neemt, kan eigenlijk alleen maar concluderen dat Kierkegaard ofwel geniaal was ofwel leed aan ernstige grootheidswaan. Maar misschien is er iets anders aan de hand. Het sleutelwoord is humor. Net als Kierkegaard meen ik dat er een expliciete band bestaat tussen humor en spiritualiteit. Zodra je de humor van Kierkegaards uitspraken inziet, kan er een nieuwe wereld open gaan. Overigens is dit niet een wereld van grappen en grollen, want humor is voor Kierkegaard een serieuze zaak.
Een bromvlieg in Kopenhagen
Net als Socrates vergeleek Kierkegaard zijn werkwijze graag met die van een horzel. De Socratische horzel is degene die diepgaande vragen stelt, vragen die niet altijd makkelijk of welkom zijn maar die het debat scherp houden. Een dier dat door een horzel wordt gebeten zet het van schrik op een lopen en ook Socrates wist de boel in beweging te zetten. Hij zette aan tot nadenken, zozeer zelfs dat hij dit met de dood moest bekopen.
De reden dat Socrates zichzelf zo graag met een horzel vergeleek, is dat hij enkel en alleen een ethische betekenis wilde hebben en geen bewonderd genie wilde zijn, aldus Kierkegaard. Iemand als genie bestempelen betekent dat je hem boven – en dus buiten – de gemeenschap plaatst. Wat zo’n genie ook zegt en welk voorbeeld hij ook stelt, het zal nauwelijks of geen effect op anderen hebben. De mensen zullen namelijk zeggen: ‘ja voor hem is het geen punt om zo te leven, hij is een genie. Daar kunnen wij toch niet aan tippen.’
Volgens Kierkegaard is dit een vorm van gemakzucht. Wie iemand een genie noemt, houdt hem feitelijk buiten de deur. Socrates’ leven hield echter wel degelijk een ethische eis in. Het is ondenkbaar om hem gesproken te hebben en daarna gewoon door te gaan met je leven. Het hoeft geen betoog dat hij hetzelfde voor zijn tijdgenoten wilde betekenen. Hij wilde het leven van iedereen die hij ontmoette op cruciale punten veranderen.
Waar Socrates het ‘trage paard Athene’ probeerde op te jutten en wakker te houden, trachtte Kierkegaard dit in Kopenhagen te doen; hij sprak vreemden op straat aan op hun gedrag en bekritiseerde vervolgens de levensvisie die er volgens hem aan ten grondslag lag. Het mag geen verbazing wekken dat niet iedereen hiervan was gediend. Temeer omdat luisteren niet Kierkegaards sterkste kant was.
recalcitrant
Kierkegaard was een echte eenling en als er al mensen waren die zich voor hem interesseerden, deed hij zijn best om ook deze personen tegen zich in het harnas te jagen. Hij ging zelfs zover om onder een valse naam de strijd te gaan met een plaatselijk tijdschrift dat – bij hoge uitzondering – wel een lovend artikel over hem had gepubliceerd. Helaas lukte het Kierkegaard zo ontzettend goed om dit lovende artikel over hemzelf de grond in te boren dat hij zich aan het eind van deze affaire niet meer op straat kon vertonen zonder te worden uitgejouwd. Hij had namelijk niet alleen het tijdschrift maar bovenal zichzelf stevig onderuit gehaald.
‘Als Socrates in onze tijd leefde, zou hij wellicht niet zijn vermoord, maar uitgelachen,’ schrijft Kierkegaard daarop verongelijkt, ‘dat is het martelaarschap in een tijd waar alleen het verstand zegeviert. Alleen in tijden van hartstocht is men in staat tot moorden.’
controversieel
Waarom kan Kierkegaard nu eerder vergeleken worden met een bromvlieg dan met een horzel? Hoewel hij dezelfde – socratische - methode hanteerde, is er is wel degelijk een groot verschil: Socrates werd ter dood veroordeeld, Kierkegaard werd enkel uitgelachen. Dat lag niet (alleen) aan de tijdgeest. In tegenstelling tot Socrates was Kierkegaard door zijn kluizenaarschap zo wereldvreemd geworden dat hij niemand meer echt kon raken. Hij irriteerde de mensen alleen maar, net als een bromvlieg, die is wel lastig, maar zet niet aan tot actie.
Toch is de ongerijmdheid van Kierkegaards oeuvre wel degelijk uitdrukking van een filosofische grondgedachte, en niet het gevolg van een persoonlijke gril. Dit kun je merken als je je laat leiden door hoe Kierkegaard iets zegt en niet alleen door wat hij allemaal zegt (of beter gezegd: door wat zijn verschillende heteroniemen allemaal beweren).
‘Met betrekking tot het wat,’ beweert Kierkegaard zelf, ‘is alles allang gezegd, misschien zelfs meerdere keren, nee, hoe men iets zegt, dat is wat het verschil uitmaakt.’ Elders beweert Kierkegaard het als taalarmoe te beschouwen als mensen enkel bezig zijn met wat ze mee willen delen. ‘Wat mij bezighoudt,’ zegt hij, ‘is wat betekent het eigenlijk dat iemand iets mede wil delen.’
de weg naar het absolute
Volgens Kierkegaard zijn er vier typen mensen: 1. esthetische mensen, 2. ethische mensen, 3. religieuze mensen en 4. christenen.
1. Het belangrijkste kenmerk van de estheticus is dat deze geen onderscheid weet te maken tussen het psychische en het somatische. Een estheet kan net zo goed huilen omdat hij ongelukkig is als ongelukkig zijn omdat hij huilt, schrijft Kierkegaard, hij weet het verschil eenvoudigweg niet. Hij zal dan ook alle geluk van buitenaf verwachten. Ook voor alle tegenslag in zijn leven draagt hij niet zelf de verantwoordelijkheid.
2. De ethicus neemt deze verantwoordelijkheid wel. Het gaat er niet om dat hij het goede verkiest boven het kwade, want wat goed is en wat niet, dat weet je nooit zeker en dat kun je al helemaal niet voor een ander beslissen. Iemand is een ethicus om het simpele feit dat hij fundamentele keuzes maakt en daar zelf de verantwoordelijkheid voor draagt. Dit ethische stadium is volgens Kierkegaard echter gedoemd om te mislukken, want niemand is in staat om de absolute verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten helemaal alleen te dragen. Zodra hij kiest voor het onvoorwaardelijke, stuit hij als vanzelf op de contradicties van zijn bestaan.
3. De religieuze mens erkent dat de werkelijkheid paradoxaal is en voor het objectiverende verstand eigenlijk helemaal niet te begrijpen is. De religieuze mens is degene die zich onvoorwaardelijk in het eigen innerlijk teruggetrokken heeft. Hij vat God op als iets dat hem overstijgt en beschouwt dat 'iets' als de dragende kracht van zijn bestaan.
4. De christen tot slot heeft een hele andere Godsopvatting. Hij gaat uit van de absolute paradox dat God die voor het verstand alleen maar eeuwig kan zijn tegelijkertijd in de tijd is geboren, opgegroeid en gestorven. De opgave van de christen is niet om deze absolute paradox te begrijpen, want ‘van de absolute paradox kan alleen begrepen worden dat hij niet kan worden begrepen.’ De christen streeft er enkel naar om deze paradox te geloven. Kort samengevat: het verschil tussen de christen en de religieuze mens is dat de christen niet alleen erkent dat er paradoxen bestaan, maar dat deze paradoxen onontkoombaar zijn. Anders gezegd: de christen erkent de principieel contradictorische structuur van het bestaan.
subjectiviteit als hoogste waarde
Vier types zijn er volgens Kierkegaard dus: esthetici, ethici, religieuze mensen en christenen. Het is niet alleen zo dat je alle mensen in deze vier types kunt onderverdelen, het zijn volgens hem ook de vier noodzakelijke stadia op zijn eigen levensweg geweest, zo schrijft Kierkegaard. Hoe meer hij zich zich in zichzelf verdiepte, hoe meer hij zich in de waarheid verdiepte. En hoe waarachtiger hij werd, hoe groter de contradicties werden van zijn bestaan. Omdat dit door zijn verstand niet te vatten was, bleef het geloof over als de enige manier om toegang tot de werkelijkheid te verkrijgen. De zin van het leven staat of valt met de overgave, met een zich actief inlaten met de absolute zin van een eindig en sterfelijk bestaan. Aldus Kierkegaard.
Hij heeft de verschillende levensstadia die hij heeft doorlopen niet objectief beschreven, hij heeft ze laten zien. Kierkegaard wilde namelijk een voorbeeld zijn. Zijn heteroniemen vertegenwoordigen ieder voor zich een specifieke levensfase, waarin zich ook anderen zouden kunnen herkennen. Via zijn heteroniemen beschrijft hij de wereld vanuit het oogpunt van de verleider bijvoorbeeld, en vanuit die van de huisvader, vanuit de de muzikant, de dichter, een psycholoog, een ironicus, een filosoof, een religieus mens, en uiteindelijk vanuit het oogpunt van de christelijke denker.
Geen van deze denkers heeft de waarheid in pacht, ook de christelijk denker niet. Kierkegaard schrijft wel dat hijzelf alle vier de stadia noodzakelijk heeft moeten doorlopen om ‘door en door subjectief ‘ te worden. En dat is waar het volgens hem uiteindelijk om draait.
‘In het algemeen denkt men dat het heel eenvoudig is om subjectief te zijn’, schrijft hij. ‘Begrijpelijk elk mens is vanaf zijn geboorte een subject, maar dit is slechts een geïsoleerd en leeg subject maar een echt volwaardig en concreet te subject zijn – de enorme werkelijkheid en verantwoordelijkheid hiervan te vatten – dat doen slechts weinigen, misschien nog geen tien in elke generatie.’
de sprong
Alle esthetische mensen zullen ooit ethische diepgang krijgen. Alle ethische mensen zullen ooit een religieuze dimensie gaan bereiken en alle spirituelen zullen zich uiteindelijk bekeren tot het christendom, schrijft Kierkegaard. Dit is geen objectieve waarheid maar een subjectief gegeven. Een ingewikkelde stelling waar ik later op terugkom. Op dit moment is alleen van belang op te merken dat Kierkegaard het bestaan van objectieve feiten niet ontkent maar dat hij ze uiteindelijk irrelevant vindt. Het zoeken naar objectiviteit wordt enkel ingegeven door conservatisme, meent hij, door een gemakzuchtige, trage, en bezorgde drang naar iets dat voor eens en voor altijd vaststaat. Wie echter op het scherpst van de snede wil leven gaat het juist om het waagstuk van de keuze, om het volhouden van onzekerheid die nooit zal worden weggenomen.
Hier belanden we in een belangrijke notie van Kierkegards filosofie, namelijk het belang van ‘de sprong’. Het religieuze ligt niet in het verlengde van het ethische, net zoals een ethisch leven niet in het verlengde ligt van een zuiver esthetisch bestaan, meent Kierkegaard. Omdat er geen enkele continuïteit is, kan elke nieuwe levensfase alleen worden bereikt door een sprong. Dat wil zeggen dat zo'n nieuwe levensfase gekozen moet worden zonder dat je van te voren precies weet waar je voor je kiest. En hier wordt duidelijk waarom Kierkegaard als één van de grondleggers van het existentialisme wordt beschouwd.
de absolute paradox
Wie op wetenschappelijke wijze met Kierkegaard wil omgaan, belandt per definitie in een spagaat. Een objectief en waardevrij onderzoek naar de filosofie van Kierkegaard is een project dat gedoemd is te mislukken. Een academicus is nu eenmaal een 'ijverige registrator' en zo hoort het ook. Hoe kun je anders op systematische wijze de logica aantonen van het ongerijmde? Hoe kun je serieus schrijven over het belang dat Kierkegaard hecht aan humor en ironie? Hoe kun je filosofie bedrijven - wat toch een zaak is van het reflecterende verstand - zonder in de zoveelste objectivering te verzanden?
Kierkegaard zegt weliswaar niet neer te kijken op het verstand. Volgens hem moet iedereen juist een beroep doen op zijn verstand om zeker te weten dat hij de absolute paradox – en niet iets anders – gelooft. De absolute paradox is namelijk niet hetzelfde als onzin. Wie zijn verstand gebruikt kan onzin altijd als onzin herkennen, meent Kierkegaard. Het christelijke geloof daarentegen is ‘de objectieve onzekerheid samen met de afstoting door het absurde, vastgehouden in de hartstocht van de innerlijkheid.’
Hier raak ik persoonlijk de draad kwijt. Beter gezegd: hier haak ik af. Maar goed. 'Mijn geschriften zijn als spiegels,' schrijft Kierkegaard. 'Als een aap erin kijkt, kan hij geen apostel zien.’
Kierkegaard lijkt op het eerste gezicht vooral een moralist, iemand die op zeer dwingende wijze zijn geloof uitdraagt en weinig of geen ruimte biedt voor een andere visie op het leven, maar als je hem wat zorgvuldiger leest, wordt duidelijk hoe vaak Kierkegaard benadrukt hoe subjectief zijn keuze voor het Christendom is. Deze subjectiviteit is echter geen minpuntje, integendeel, Kierkegaard verzet zich juist hevig tegen elke vorm van objectivisme.
‘Dat elke filosofie met bepaalde vooroordelen en vooronderstellingen moet beginnen,’ schrijft hij herhaaldelijk, ‘is geen gebrek, het is juist een weldaad.’
De vooronderstellingen waarvan Kierkegaard uitgaat zullen inmiddels door weinigen meer worden gedeeld. Kierkegaard gaat namelijk niet alleen uit van het christendom, maar ook van het bestaan van 'absolute kennis', van een 'universele ethiek' en van een 'universele hechte gemeenschap', wat dat ook moge betekenen.
‘Hoe meer ieder mens zich in zijn eigen concrete subjectiviteit verdiept en zijn diepste mogelijkheden realiseert, hoe algemener hij wordt, en hoe meer hij verbonden wordt met heel de wereld, en met God als grond van alle werkelijkheid.' Dat vormt zo ongeveer de grondgedachte van Kierkegaards filosofie.
Zijn ‘argument':
Als één individu niet tegelijkertijd deze algemene betekenis in zich zou dragen, zou geen enkel menselijk domein verklaarbaar zijn, meent Kierkegaard. Er zou geen gemeenschap mogelijk zijn, want hoe zou een optelsom van individuen méér kunnen zijn dan een massa? Er zou geen echte kennis mogelijk zijn, want hoe zou de singuliere werkelijkheid aangeduid kunnen worden door één universeel begrip? Er zou geen ethiek mogelijk zijn, want hoe zou één concrete handeling tegelijkertijd het goede kunnen zijn? En ook het christendom zou aan geldigheid inboeten, want hoe zou de kruisdood en de verrijzenis van één, de verlossing van allen kunnen betekenen?'
Je zou natuurlijk ook andersom kunnen redeneren: dat er inderdaad niet zoiets als een gemeenschap bestaat, enkel een optelsom van individuen. Dat echte (lees: absoluut zekere) kennis niet mogelijk is, dat er slechts waarschijnlijkheden en tautologieën bestaan. Dat ethische waarden relatief zijn. Dat het Christendom absurd is en geen enkele geldigheid meer heeft.
Maar Kierkegaard doet dit dus niet. Hij kiest voor het tegendeel. Hij beschrijft zijn omarming van het christendom daarbij zelf wel uitdrukkelijk als een subjectieve keuze, gebaseerd op zijn specifieke vooroordelen en persoonlijke preoccupaties. Als hij uit een ander milieu was gekomen was hij, ook volgens eigen zeggen, zonder meer tot een ander geloof of standpunt gekomen.
tot slot
Kierkegaard wil exemplarisch zijn, hij wil een voorbeeld zijn voor anderen. Hij persoonlijk kiest vol overgave voor het christendom, maar dat betekent niet dat hij vindt dat iedereen dit zou moeten doen. Sterker nog, het zou klinkklare onzin zijn als een willekeurige lezer - naar aanleiding van Kierkegaards geschriften – zou besluiten zelf ook christen te worden. Dat is ook helemaal niet waar Kierkegaard voor pleit, hij pleit voor een kiezend lezen op zichzelf: maak zelf je keuzes, zegt hij tegen de lezer, draag hiervoor de volle verantwoordelijkheid en doe dit vol overgave. Niet alles is relatief. Je hebt zelf in de hand of je leven zin heeft of niet.
- Ik begin weer bij het BEGIN
- Reacties worden zoals altijd op prijs gesteld. Dat kan via het CONTACTFORMULIER of gewoon via de mail.
- Deze tekst is gepubliceerd op 13 december 2018