Ethica,
Aristoteles over vriendschap
De Ethica van Aristoteles is een van de gemakkelijkste teksten uit de geschiedenis van het Westerse denken. Dat ligt deels aan het onderwerp. In de Ethica Nicomachea (zoals het volledig heet) gaat het namelijk om de vraag hoe je een gelukkig leven kunt leiden. Bij Aristoteles moet je dit zeer letterlijk opvatten: gelukkig is een leven dat 'lukt'. Zoals altijd gaat het bij Aristoteles om de oriëntatie op een einddoel, in dit geval is dat: eudaimonia, dat doorgaans wordt vertaald met genot, waarbij het dan niet gaat om kortstondige momenten van genot, maar veeleer om een goed en gelukkig leven, ook op de lange termijn. Dit langdurige genot kun je volgens Aristoteles bereiken door de ontwikkeling van een goed karakter waarin het streven naar perfectie vooropstaat. In zo'n perfect ofwel geslaagd leven draait het evenwel niet alleen om de eigen ontwikkeling maar zeker ook om de samenleving met anderen, en deze samenleving is volgens Aristoteles gebaseerd op vriendschap, waaraan hij in de Ethica dan ook zeer uitgebreid aandacht besteedt. En dit is een reden waarom de Ethica relatief eenvoudig is, met vriendschap heeft iedereen ervaring, al is het maar door het ontbreken ervan - maar iedereen kan er over meepraten.
De tweede reden waarom de Ethica een van de gemakkelijkste teksten uit de geschiedenis van het Westerse denken is, heeft te maken met de stijl van Aristoteles. Die is namelijk, in tegenstelling tot die van Plato, Pascal, Hegel, Schopenhauer, Kierkegaard, Nietzsche of Camus bijvoorbeeld wel heel erg prozaïsch. Aristoteles wordt dan ook wel de filosoof van het gezond verstand genoemd. Sommigen beweren zelfs dat hij niet eens een echte filosoof is, eerder een bioloog of een socioloog. Wat in elk geval gezegd kan worden is dat Aristoteles nergens poëtisch, echt prikkelend of paradoxaal is.

Aristoteles komt op mij vooral over als een zeer verstandig mens van wie je alleen al daarom zeker veel kan leren, al is het maar zodat dan pas opvalt wat in deze redeneertrant ontbreekt. Een voorbeeld uit boek VIII, deel 2 van de Ethica. Daar schrijft Aristoteles het volgende:
Met betrekking tot vriendschap bestaan er heel wat meningsverschillen. Sommigen definiëren vriendschap als een soort gelijkheid en zeggen dat gelijksoortige mensen vrienden zijn. Vandaar de uitdrukking 'soort zoekt soort' [...] Anderen beweren daarentegen dat soortgenoten altijd ruzie hebben met elkaar [...] Voor dit probleem zoeken sommigen een diepzinnige verklaring. Zo zegt Euripides dat 'de aarde vurig verlangt naar regen' wanneer ze verdord is, 'en de verheven hemel, vol van regen, vurig verlangt zich neer te storten op de aarde. En Heraclitus zegt: 'tegendelen passen bij elkaar', 'met verschillende tonen maakt men de mooiste melodie' en: 'alles ontstaat door strijd'. Anderen, met name Empedocles, verdedigen de tegenovergestelde opvatting, dat het gelijke streeft naar het gelijke. Deze diepzinnige verklaringen kunnen wij echter laten voor wat ze zijn, want zij hebben niets te maken met het onderzoek waar wij mee bezig zijn. Laten wij de typisch menselijke problemen onderzoeken die betrekking hebben op het karakter en op de emoties. Bijvoorbeeld: zijn alle mensen tot vriendschap in staat of kunnen slechte mensen onmogelijk vrienden zijn? En bestaat er slechts één soort vriendschap of bestaan er meerdere soorten? [...] Wellicht krijgen we hierop een betere kijk als we inzien wat aantrekkelijk is. Men is het er namelijk over eens dat niet alles voorwerp van vriendschap kan zijn maar alleen wat aantrekkelijk is, en dat dit ofwel goed ofwel plezierig ofwel nuttig is. [...] Er zijn dus drie redenen waarom mensen van iets of iemand houden. Voor de gehechtheid aan levenloze voorwerpen gebruikt men evenwel niet de term vriendschap. Die voorwerpen zijn op hun beurt namelijk niet aan ons gehecht, noch wensen wij ze het goede toe. Het zou belachelijk zijn om om bijvoorbeeld wijn het goede toe te wensen; je wenst hooguit dat die wijn goed blijft zodat je hem zelf kunt drinken. Een vriend daarentegen, zo zegt men, moet men het goede toewensen omwille van hemzelf. Mensen die op deze manier iemand het goede toewensen noemt men welwillend als die ander hun niet hetzelfde toewenst; pas wanneer die welwillendheid wederkerig is, spreken wij van vriendschap. Of moeten we daar nog aan toevoegen dat de personen in kwestie zich van die wederkerige welwillendheid bewust moeten zijn? [...] Hoe zou men mensen vrienden kunnen noemen als zij duidelijk welwillend zijn jegens elkaar maar als zij van elkaars gevoelens geen weet hebben?

Diepzinnige uitspraken die niet gebaseerd zijn op ervaringen die we allemaal wel herkennen, daar hebben we niets aan, meent Aristoteles. Hij doet in de Ethica dan ook regelmatig een beroep op algemeen aanvaarde 'kennis' gebaseerd op de ervaring. Nadat hij zijn beroemde onderscheid heeft gemaakt tussen drie soorten vriendschap, één die is gebaseerd op nuttigheid, één die is gebaseerd op plezier en één die is gebaseerd op het goede, schrijft hij bijvoorbeeld: 'Zoals men weet komen vriendschappen gebaseerd op nut vooral voor bij oudere mensen; op zo'n leeftijd zoekt men immers niet wat plezierig is maar wat voordelig is. Zij komt evenwel voor bij jongere mensen die op hun eigen voordeel uit zijn. [...] Zulke vrienden vinden elkaar soms niet eens aardig, alleen voor zover ze voordeel van elkaar verwachten. Aristoteles onderbouwt dit soort opmerkingen niet, maar put uit zijn eigen ervaring en hij gaat er blijkbaar vanuit dat anderen diezelfde ervaringen hebben. Alleen al om die reden is de Ethica een fijn boek om met meerdere mensen te bespreken. Want hebben wij die ervaringen ook die Aristoteles verwoordt? Die vraag biedt zeker stof voor boeiende gesprekken.
Maar terug naar het fragment waarmee ik begon. Aristoteles zegt daar iets heel relevants wat betreft zijn opvatting over vriendschap, namelijk dat elke vriendschap in de eerste plaats is gebaseerd op het feit dat je elkaar wederzijds al het goede toewenst. Vriendschap lijkt daarmee voor Aristoteles een zeer algemeen goed, want waarom zou je elk ander niet alle goeds toewensen? Dat lijkt mij persoonlijk een primair basisgevoel dat alleen verpest kan worden wanneer jezelf verpest bent, doordat je niet goed in je vel zit bijvoorbeeld, of omdat je wrok of wraakgevoelens koestert. Maar, voegt Aristoteles daar aan toe, niet iedereen die je alle goeds toewenst is je vriend, zelfs niet als die andere jou hetzelfde toewenst. Je moet het ook van elkaar weten. Anders gezegd: er moet ook vertrouwen zijn dat je het beste met elkaar voor hebt.
De ene vriendschap is de ander niet, dat besefte Aristoteles heel goed. Globaal gezien, zo schreef ik hierboven al, kun je volgens Aristoteles een onderscheid maken tussen drie soorten vriendschap:
- vriendschap die gebaseerd is op wederzijds nut of een specifiek belang
- vriendschap die gebaseerd is op het plezier dat je elkaar daarmee verschaft
- vriendschap die er is omwille van de vriend zelf
Laat ik beginnen met het eerste: de nuttige vriendschap. Dat klinkt in eerste instantie nogal raar: als je enkel met iemand optrekt omdat hij of zij nuttig voor je is (en vice versa) noem je dat toch geen vriendschap? Als iemand je alleen maar gebruikt als kruiwagen of als informatieverstrekker of om enkel niet alleen te zijn, dan stelt zo'n 'vriendschap' toch helemaal niks voor? Aristoteles erkent dit, het gaat er echter ten eerste om dat het wederzijds is, zo stelt hij, en ten tweede moet het voldoen aan de basis van alle vriendschap: dat je elkaar daarbij allebei het goede toewenst. Aan de woorden ‘nut’ en 'belang' kleeft wellicht een akelig smaakje, maar vergeet niet: nuttig is niet altijd nuttig voor jou alleen en niet ieder belang is een materieel belang. Bij Aristoteles draait het sowieso niet om het individu, maar staat het belang van de gemeenschap voorop en juist daarvoor is vriendschap vereist. Het mag duidelijk zijn dat deze politiek van de vriendschap iets heel anders is dan vriendjespolitiek. Wanneer er sprake is van waarachtige vriendschap binnen de samenleving, zo luidt Aristoteles’ centrale gedachte, kunnen we minder krampachtig omgaan met de notie ‘rechtvaardigheid.’ We hoeven ons daar immers alleen maar op te beroepen wanneer het aan vriendschap ontbreekt. Hoewel de waarde van nuttige vriendschappen niet moet worden onderschat, volgens Aristoteles, staat de tweede vorm van vriendschap, die is gebaseerd op genot en plezier, volgens hem echter wel degelijk op een hoger plan. Geluk is volgens Aristoteles sowieso het doel van het leven, en gelukkig zijn is schier onmogelijk als je geen vrienden hebt: “ook al bezat hij alle andere goede dingen, zonder vrienden zou niemand willen leven,” aldus Aristoteles (boek VIII van de Ethica).
Gemeenschappelijkheid is de belangrijkste basis voor dit soort vriendschappen en mede daardoor dragen ze doorgaans een tijdelijk karakter. Meestal ben je eenvoudigweg met iemand bevriend omdat je tegelijkertijd in dezelfde levensfase zit. Je leert iemand kennen op de lagere school en loopt samen de kindertijd door, vervolgens ga je naar de middelbare school waar weer andere vriendschappen ontstaan. Dat deze relaties meestal tijdelijk zijn, hoeft niets af te doen aan de intentie ervan. Integendeel, terwijl vriendschappen die nog dateren van vroeger vaak heel confronterend zijn en misschien wel de beste spiegel van je ziel vormen, kunnen ze soms ook nogal benauwend zijn, terwijl kortstondige varianten heel verfrissend kunnen werken. Het gaat er om dat de vriendschappen plezier opleveren, want dat is ook volgens Aristoteles de jus van het leven.
Toch is volgens hem de derde soort vriendschap de mooiste en meest waardevolle variant. Het gaat hier om vrienden die je zuiver en alleen waardeert om wie ze zijn, terwijl zij ook jou waarderen om wie jij bent en er verder geen andere belangen mee gemoeid zijn, en deze vriendschap ook niet per se plezier oplevert. Dat laatste kan wel, en het is zelfs zeer waarschijnlijk dat je plezier beleeft aan zo'n diepe vriendschap, maar daar gaat het niet om. De wederzijdse emotionele band vormt namelijk slechts de basis voor de derde vriendschapsvorm die Aristoteles onderscheidt, maar daarna begint het pas, want deze perfecte vriendschap, zo schrijft Aristoteles, stelt zware eisen aan je karakter. Zijn redenatie is als volgt: de perfecte vriendschap is die verhouding tot de ander, waarin je via de ander van jezelf, en via jezelf van de ander houdt. Er moet dus sprake zijn van een gezonde portie eigenliefde en zelfvertrouwen. Als je je zelf niet kan vertrouwen, hoe kan een ander dat dan doen? Hetzelfde geldt voor 'houden van'. Je kunt pas van een ander houden als je hebt geleerd ook van jezelf te houden. Meer nog, als je niet van jezelf kunt houden, als je karakter daarvoor niet goed genoeg is, waarom zou een ander dat dan wel van je houden? Dus alleen wanneer je een goed en betrouwbaar karakter hebt, ben je volgens Aristoteles tot perfecte vriendschap in staat.
- Ik begin weer bij het BEGIN
- Reacties worden zoals altijd op prijs gesteld. Dat kan via het CONTACTFORMULIER of gewoon via de mail.
- Deze tekst is gepubliceerd op zondag 29 november 2020